Geen complex regionaal pijnsyndroom maar ‘disuse syndroom’?
2 februari 2015
Auteur: Birgit Bax-aan de Stegge.
Recent stond in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een opiniestuk van Frölke e.a. over de laatste inzichten betreffende het complex regionaal pijnsyndroom (CRPS-1). CRPS-1, voorheen Südeckse dystrofie, posttraumatische dystrofie of sympathische reflexdystrofie, wordt gedefinieerd als een syndroom gekarakteriseerd door continuerende (spontane en/of uitgelokte) regionale de pijn die schijnbaar disproportioneel is in duur of ernst in vergelijking met het normale pijnbeloop na trauma of andere laesie. De pijn is regionaal (niet beperkt tot het innervatiegebied van een specifieke zenuw of dermatoom) met doorgaans distaal aanwezige abnormale sensorische, motore, sudomotore vasomotore/oedemateuze en/of trofische verschijnselen. Zie ook de recent herziene richtlijn voor CRPS-1 uit 2014.
Er bestaat geen gouden diagnostische standaard voor het stellen van de diagnose. Verder blijkt het lastig om internationaal consensus te bereiken wat betreft diagnostische criteria. De meest recente ‘Budapest criteria’ voor CPRS-1 zijn weinig specifiek. Hierdoor is de patiëntengroep niet uniform en is er ondanks veel onderzoek naar de pathogenese geen eenduidige oorzakelijke verklaring voor de klachten van patiënten met CRPS-1. Klinische studies naar de behandeling van CRPS-1 laten wisselende resultaten zien. Dit maakt standaardisering van behandeling onmogelijk. Vaak beschouwt de fysiotherapeut CRPS-1 als een rode vlag en staakt de behandeling zolang er geen duidelijkheid is over de diagnose.
De auteurs van dit artikel zijn werkzaam in het CRPS-1 expertisecentrum van het Radboudumc. Hier wordt de diagnostiek verricht door een multidisciplinair team aan de hand van de Budapest criteria, waarbij ook de differentiaaldiagnostische mogelijkheden worden onderzocht. Ruim driekwart van de verwezen patiënten bleek een andere oorzaak voor de klachten te hebben dan CRPS-1. Verder kregen patiënten met CRPS-1 een behandeling volgens de Hoogeveense methode: ‘pain exposure in physical therapy’ (PEPT). Voorafgaand aan deze behandeling kregen ze eerst uitleg over pijn als ‘vals alarm’ en over de gunstige effecten van bewegen op een door immobilisatie verstoorde autoregulatie van een extremiteit. Vervolgens werden ze aangemoedigd om de pijn te negeren en de aangedane extremiteit intensief te bewegen. Dit in tegenstelling tot de gebruikelijke adviezen om rust te nemen. Zodra de normale functie van de extremiteit werd hervat, herstelde het beeld vaak in korte tijd.
Vanwege de dalende incidentie, de onbetrouwbare diagnostiek, de multifactoriële pathofysiologie en de symptomatische behandeling concluderen de auteurs van dit artikel dat CRPS-1 geen op zichzelf staande ziekte is. Zij zijn van mening dat de symptomen beschouwd moeten worden als het gevolg van ‘disuse’ van een extremiteit: er is sprake van een ‘disuse syndroom’. De klachten bij CPRS-1 bestaan dus wel echt, maar zijn het gevolg van het disfunctioneel gebruiken van het ledemaat, en niet als gevolg van een op zich zelf staande ziekte. De bewegingsangst van de patiënt is hierbij een onderhoudende factor die wordt versterkt doordat pijn in het algemeen, ook door behandelaren, beschouwd wordt als een teken van weefselschade. Met deze theorie als uitgangspunt hebben de auteurs sinds 2012 de resultaten bijgehouden van patiënten met een polsfractuur die een intensief oefenprogramma volgden na het verwijderen van het gips. Van deze 56 patiënten kreeg er geen een last van CRPS-1. Concluderend stellen de auteurs vast dat CRPS-1 een uiting is van ‘disuse’ van een extremiteit na immobilisatie en dat de behandeling gericht zou moeten zijn op het wederom oefenen en bewegen van de aangedane extremiteit. Nader onderzoek lijkt nodig wat deze behandeling precies zou moeten inhouden.
Complex regionaal pijnsyndroom type 1: de mythe ontkracht. NTVG 2015;159(4):143-145.