Verandering van ziektebeleving als mediator van het effect van cognitieve gedragstherapie bij functioneel somatische syndromen.
Verandering van ziektebeleving als mediator van het effect van cognitieve gedragstherapie bij functioneel somatische syndromen.
12 januari 2015Auteur: Lineke Tak.
Cognitieve gedragstherapie (CGT) is bewezen effectief in de behandeling van functioneel somatische syndromen (FSS), zoals het chronischevermoeidheidsyndroom, prikkelbaredarmsyndroom en fibromyalgie. Echter, de mechanismen hoe CGT tot verbetering leidt bij FSS, zijn nog grotendeels onbekend. De huidige studie onderzocht of verandering van de ziektebeleving van patiënten met FSS een belangrijke rol speelt. Een eerder studie heeft aangetoond dat veranderingen van ziektebeleving het effect van CGT bij prikkelbaredarmsyndroom deels verklaarde.
Ziektebeleving kan gemeten worden met de ‘Illness Perception Questionnaire’ (IPQ). De IPQ meet ziekte-identiteit, gedachten over de oorzaak, prognose en consequenties van klachten, overtuigingen in hoeverre de ziekte controleerbaar is door de patiënt zelf en de mate waarin de patiënt zijn eigen ziekte begrijpt.
Onderzoekers gebruikten de data van een gerandomiseerde, niet-geblindeerde klinische trial betreft groeps-CGT van negen sessies van 3.5 uur bij patiënten met FSS (patiënten werden geïncludeerd als ze SOLK hadden in minstens drie symptoomclusters). In totaal bestond de groep die CGT kreeg uit 46 patiënten. Een controle groep van 66 patiënten kreeg ‘verbeterde gebruikelijke zorg’, veelal via hun huisarts. Zowel de mogelijke mediator ziektebeleving als de uitkomstmaten fysieke gezondheid, somatische symptomen en zorgen over ziekte werden aan het begin en einde van de behandeling gemeten, en 10 en 16 maanden na de start van de studie.
Behandeling met CGT gaf een statistisch significant grotere verbetering van ziektebeleving vergeleken met verbeterde gebruikelijke zorg. Mediatie analyse liet zien dat veranderingen in ziektebeleving deels het effect van de CGT bepaalden. Met name een verbetering in de ervaren controle over de klachten was belangrijk. Dit effect was ook een jaar na afronden van de behandeling nog aanwezig.
Kortom, op basis van deze studie lijkt een belangrijk onderdeel van CGT bij FSS cognities die een patiënt over zijn of haar ziekte heeft uit te dagen en ervaren controle te vergroten. Er zijn echter nog veel andere potentieel mediërende componenten van CGT die het behandeleffect zouden kunnen verklaren, die in deze studie niet onderzocht zijn. Voorbeelden hiervan zijn veranderingen in andere mogelijke onderhoudende factoren van de klachten, zoals erkenning van de klachten door de groep, een piek-dal activiteiten patroon, inactiviteit of moeite met ontspannen.