Dr. Marieke van der Schaaf is onderzoeker bij het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het RadboudUMC. Bij dit kenniscentrum werken internisten, microbiologen, psychologen, neurologen en oncologen sinds 1989 samen om multidisciplinair onderzoek te doen naar het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS).
Je bent als neurowetenschapper betrokken bij onderzoek naar CVS. Hoe is dit zo ontstaan?
Ik ben geïnteresseerd in hoe de hersenen een rol spelen in ons gedrag. Waarom doen we sommige dingen wel en andere dingen niet? Hoe verandert dit wanneer we moe of ziek zijn, en wat is er aan de hand bij mensen die zich constant moe voelen? Tijdens mijn promotieonderzoek bij het Donders instituut heb ik onderzoek gedaan naar hoe straf en beloning ons gedrag beïnvloedt en hoe dit verandert na farmacologische interventies zoals Ritalin. Daarvan heb ik geleerd dat de hersenen een heel belangrijke rol spelen in ons gedrag en hoe we ons voelen. Nu ben ik geïnteresseerd in hoe veranderingen in de hersenen de klachten van mensen met CVS kunnen verklaren. Ook vind ik het fascinerend dat een niet-farmacologische interventie zoals cognitieve gedragstherapie kan leiden tot herstel in deze patiënten. Ik wil daarom ook onderzoeken wat er in de hersenen verandert bij patiënten die wel en niet herstellen na gedragstherapie.
Wat houdt je onderzoek in?
Mensen met CVS hebben last van ernstige moeheid en verschillende lichamelijke klachten zoals malaise na fysieke inspanning, spier en gewrichtspijnen of opgezette lymfe klieren, zonder duidelijke lichamelijke oorzaak. Deze klachten lijken erg op klachten zoals die bij een infectie of griep, maar tot op heden is er geen eenduidig bewijs voor imuunafwijkingen of ziekteactiviteit in het bloed. In onze studie willen we daarom onderzoeken of veranderingen in de hersenen de moeheidklachten kunnen verklaren. Dit doen we door patiënten en gezonde controles met de MRI scanner te onderzoeken. Hierbij zullen we kijken naar veranderingen in de structuur van de hersenen, maar ook naar veranderingen in de activiteit van de hersenen tijdens fysieke inspanning, i.e. het knijpen in een handgrip op verschillende krachtniveaus. Daarnaast weten we dat cognitieve gedragstherapie bij een deel van de patiënten leidt tot vermindering van klachten of zelfs herstel. We willen daarom ook onderzoeken hoe het brein verandert na cognitieve gedragstherapie. Dit laatste onderzoeken we in een randomized controlled trial waarin mensen voor en na behandeling of een wachtperiode worden getest. We vergelijken de mensen die behandeling krijgen met de mensen die geen behandeling krijgen en met een groep gezonde controles zonder moeheidklachten.
Wat vind je van de stelling dat psychotherapie pas aantoonbaar werkt als er een verandering in het brein is vast te stellen door middel van neuro-imaging?
Dat is een interessante stelling, maar ik ben het er niet mee eens. Het kan namelijk zo zijn dat je geen verandering vindt omdat MRI een relatief grove meetmethode is, en de veranderingen mogelijk kleiner zijn dan de resolutie van deze meetmethode. Anderzijds kan je veranderingen vinden die een gevolg zijn van een bijproduct van psychotherapie, zoals een verandering in fysieke activiteit. Als we het hebben over de effectiviteit van een behandeling dan moet het gedrag en welzijn van de patiënt voorop staan. Voelt de patiënt zich beter na behandeling? Dan is deze effectief. Voelt de patiënt zich niet beter, dan werkt de behandeling niet. Veranderingen in het brein die samengaan met verbetering na behandeling kunnen ons helpen beter te begrijpen waarom de behandeling werkt, maar zijn op zichzelf geen bewijs dat de behandeling werkt.
Wat verwacht je van de resultaten?
We zijn in januari 2014 begonnen met het verzamelen van de data en dat gaat nog tot eind 2015 door. We hebben daarom nog geen resultaten. Een eerdere studie liet zien dat mensen met CVS minder grijze stof hebben, en dat deze weer toenam na succesvolle cognitieve gedragstherapie. We verwachten daarom deze resultaten weer opnieuw te vinden en verder uit te breiden met nieuwe MRI maten. Ook kijken we naar de activiteit in de hersenen tijdens fysieke inspanningstaken. Hoe iemand fysieke inspanning ervaart hangt af van de intensiteit van de inspanning, de fysieke mogelijkheden de persoon, maar ook van verwachtingen over de gevolgen van fysieke inspanning. De hersenen spelen een belangrijke rol in het integreren van deze invloeden. Met dit onderzoek hopen we te kunnen ontrafelen hoe de hersenen deze invloeden integreren en of deze integratie mogelijk verstoord is bij patiënten met CVS.
We hebben eerder geschreven op SOLK.nl over een Japans onderzoek dat ontstekingsreacties van gliacellen onderzocht bij CVS patiënten met behulp van PET scans. Wat is je mening hierover?
Dit zijn interessante resultaten, omdat het suggereert dat er mogelijk ontstekingsactiviteit in het brein is wat de symptomen kan verklaren. Vanuit het veld van de immunologie is het een logische volgende stap. CVS symptomen lijken veel op de symptomen die je ziet bij een lichamelijke infectie, alleen wordt er in de bloedwaardes geen duidelijke aanwijzingen voor infectie gevonden. Het zou dus kunnen zijn dat er geen ziekte activiteit in het lichaam is, maar dat het brein wel denkt dat deze er is, en daarom dus allerlei mechanismen in werking zet die maken dat je je ziek voelt. Dit zorgt dan voor veranderingen in je waarneming (verhoogde gevoeligheid voor fysieke inspanning en pijn) maar ook in je gedrag. Als je ziek bent is het bijvoorbeeld belangrijk om veel rust te nemen en inspanningsvolle taken te voorkomen om je lichaam goed te laten herstellen. Dit PET onderzoek is wel met heel weinig proefpersonen gedaan, dus om zeker te zijn dat gliacellen actiever zijn in CVS patiënten zal dit onderzoek opnieuw moeten worden gedaan. Ook zouden we, om deze hypothese verder te toetsen, de hersenactiviteit van mensen met CVS kunnen vergelijken met de veranderingen die we zien bij een acute infectie. Het beter begrijpen van ziektegedrag bij acute infectie kan ons nieuwe inzichten geven voor CVS.
Als je afwijkingen in het brein bij CVS patiënten gaat vinden, wat betekent dat dan voor deze doelgroep?
Dat betekent dat het brein een belangrijke rol speelt bij het in stand houden van de vermoeidheidsklachten van mensen met CVS en dat het dys-functioneren van het brein de klachten en symptomen mogelijk veroorzaken. Dit kan ons nieuwe aangrijppunten geven voor verbetering van de behandeling.
Wat zou dit voor consequenties kunnen hebben voor hun behandeling. Is CGT dan nog steeds de meest effectieve therapie?
Een deel van het onderzoek richt zich op het beter begrijpen van de werkingsmechanismen van CGT. Wanneer we vinden dat succesvolle CGT de veranderingen in het brein van CVS patiënten herstellen of normaliseren dan ondersteunt dit juist de effectiviteit van deze behandeling. Het beter begrijpen van de veranderingen in de hersenen na succesvolle therapie kan ons nieuwe inzichten geven om de gedragstherapie verder te verbeteren. Daarnaast is het ook belangrijk te begrijpen waarom CGT bij sommige patiënten niet werkt. Hopelijk geeft ons onderzoek ook inzichten voor de ontwikkeling van nieuwe behandelmethoden bij deze therapieresistente patiënten. Wanneer we vinden dat bepaalde hersenmechanismen anders werken bij patiënten met CVS, kunnen we deze dan beïnvloeden met farmacologische interventies of kunnen we bepaalde hersengebieden bijstimuleren met Transcraniële Magnetische Stimulatie (TMS)? Het zou mooi zijn dat we ook bij therapieresistente patiënten een stapje dichterbij een betere behandeling kunnen komen. (BBS)
We zijn nog op zoek naar deelnemers voor de gezonde controle groep. Mocht u niet moe zijn, tussen de 18 en 55 jaar zijn en interesse hebben in meedoen aan wetenschappelijk onderzoek, meld u dan aan op de website van het RadboudUMC.